(Decreet van 3 juli 2015 en Decreet van 17 juli 2015 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit)
Een achttal maand geleden kenden we de grootste successierechtelijke aardverschuiving van de laatste decennia: het vertrouwde Vlaamse wetboek der successierechten werd opgedoekt, en de regels werden opgenomen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit of VCF. Diverse kritieken, parlementaire vragen en voortschrijdende inzichten bewogen de Vlaamse Decreetgever tot een (eerste) reparatie. Hieronder vindt de lezer een overzicht van de belangrijkste aanpassingen en toevoegingen van de decreten in kwestie.
- ‘Sterfhuisclausule’ behoort in Vlaanderen definitief tot het verleden
Het Belgische huwelijksvermogensrecht laat toe dat echtgenoten, die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel, elkaar bij huwelijksovereenkomst meer kunnen toekennen dan louter de helft van het gemeenschappelijk vermogen. Een dergelijke begunstiging, ook een huwelijksvoordeel genoemd, heeft civielrechtelijk geen uitstaan met de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot, en blijft dus in principe buiten het toepassingsgebied van de erfbelasting. Bij wijze van fictie echter, had de federale wetgever bepaald dat hetgeen een echtgenoot boven de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkreeg op grond van een dergelijke huwelijksovereenkomst, vanuit fiscaal oogpunt als legaat werd beschouwd, en zodoende toch werd belast met successierechten. Wel gold er voor de toepassing van deze fictiebepaling een overlevingsvoorwaarde. Enkel wanneer een dergelijke begunstiging werd toegekend aan de langstlevende onder de echtgenoten, kwam men in het vaarwater van de oude fictiebepaling terecht.
Dat hogergenoemde fictie enkel gold ‘op voorwaarde van overleven’, had de praktijk er in het verleden toe aangezet de ‘sterfhuisclausule’ te ontwikkelen. Met een dergelijke clausule werd beoogd een groter deel dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen toe te kennen – niet aan de langstlevende onder hen (en dus op voorwaarde van overleven) – doch aan een bij naam genoemde echtgenoot. Hierbij ging de fiscale gelijkstelling met een legaat natuurlijk niet op, en kon een aanzienlijke besparing worden gerealiseerd op vlak van successierechten. Natuurlijk was het voor echtgenoten die de sterfhuisclausule opnamen nagenoeg altijd zeker wie de langstlevende echtgenoot zou zijn, bv. omdat een van hen terminaal ziek was.
Sedert 1 juni 2012 werden dergelijke huwelijksovereenkomsten door de fiscus gekwalificeerd als fiscaal misbruik; tot op heden echter nog steeds zonder succes. Aanvankelijk had de Vlaamse decreetgever het oude artikel 5 W.Succ. ongewijzigd overgenomen in art. 2.7.1.0.4 VCF. Echter met de recente publicatie van het Vlaamse Decreet van 3 juli 2015 heeft de Vlaamse decreetgever eieren voor zijn geld gekozen, en art. 2.7.1.0.4 VCF aangepast. Daarbij is de voorwaarde van overleving definitief geschrapt. Deze aanpassing van de VCF is in werking getreden op 1 juli 2015. De sterfhuisclausule, die dus toeliet om heel het gemeenschappelijk vermogen onbelast over te maken aan één van de echtgenoten, heeft daarmee definitief haar fiscaal nut verloren in Vlaanderen.
- Verlaagd tarief voor de schenking van Vlaams onroerend goed
Deze regeling is eveneens opgenomen in het Decreet van 3 juli 2015 en is van toepassing met ingang van 1 juli 2015. Zie het vorig nummer van dit tijdschrift voor een artikel daarover (blz. 38-40).
- De Vlaamse Ruling
In het verleden stond het de Belgische belastingbetaler vrij om voor een specifieke situatie of verrichting een voorafgaande beslissing aan te vragen bij de federale rulingdienst (ook wel ruling genoemd). Hiermee kon de belastingbetaler zekerheid verkrijgen over hoe de federale belastingdienst zijn dossier in de toekomst zou behandelen. Ook binnen de context van de successieplanning werd van dergelijke rulings gretig gebruik gemaakt, om er zich zo van te vergewissen dat de opgezette planning in de toekomst niet aangevochten zou worden door de fiscus. Zo bestaan er talrijke gepubliceerde rulings over Belgische en buitenlandse stichtingen, alsook over levensverzekeringen.
Bij de overgang van de registratie- en successierechten naar het Vlaamse niveau echter, had de Vlaamse decreetgever het vooreerst nagelaten een dergelijke dienst te installeren. Daarbij was er op verschillende niveaus kritiek ontstaan, omdat het in Vlaanderen niet meer mogelijk zou zijn om in bepaalde dossiers rechtszekerheid te krijgen.
De Vlaamse decreetgever had echter oor naar deze kritiek. Sinds 14 augustus van dit jaar is het opnieuw mogelijk om rulings aan te vragen, deze keer bij Vlabel. Een aanvraag moet voorlopig nog schriftelijk worden ingediend. Weldra zal een aanvraag ook via een specifiek e-mailadres kunnen gebeuren. De dienst heeft vervolgens drie maanden de tijd om te antwoorden. Uiterlijk binnen vijftien werkdagen vanaf het ogenblik van de aanvraag, wordt men ingelicht over de vastgestelde antwoordtermijn. Ook Vlabel verbindt zich ertoe om de ruling na te leven, voor zover men de handelingen uitvoert zoals men ze in de aanvraag heeft beschreven en de voorwaarden waaraan de beslissing is onderworpen, vervuld zijn.
Volgens de tekst van het decreet hebben de toegekende rulings een geldigheidsduur van 5 jaar. Het is nog onduidelijk of de Vlaamse rulingdienst, net zoals de federale rulingdienst, een uitzondering zal maken op deze regel voor rulings inzake erfbelasting. De federale rulingdienst aanvaardt immers dat de rulings die worden afgeleverd over successierechten gelding hebben tot aan het overlijden van de aanvrager. Het valt bovendien af te wachten of de Vlaamse rulingdienst de zienswijze zal delen van de federale rulingdienst over de fiscale behandeling van de Belgische (en buitenlandse) private stichting voor doeleinden van schenkbelasting/erfbelasting.
Bemerk dat de federale rulingdienst nog steeds bevoegd is voor aanvragen over de Brusselse of Waalse successie- en schenkingsrechten.
- Boetes bij het te goeder trouw rechtzetten van een verzuim gemilderd
De VCF legt de erfgenaam, legataris of begiftigde die niet alle goederen heeft aangegeven een belastingverhoging op gelijk aan 20% van de daardoor verschuldigde aanvullende rechten. Onder de oude regeling konden partijen de vermelde boete ontlopen door aan te tonen dat zij niet in fout waren. Hierbij volstond het niet om aan te tonen dat ze te goeder trouw waren. Men moest bovendien kunnen aantonen dat het verzuim te wijten was aan overmacht, wat in de praktijk een zeer zware bewijslast was.
Volgens de memorie van toelichting gebeurt het echter regelmatig dat de aangifteplichtige erfgenamen, legatarissen en begiftigden, te goeder trouw, vergeten een bepaald goed aan te geven. Of er niet van op de hoogte zijn dat het in de nalatenschap zit, en er pas op uitkomen nadat de reguliere aangiftetermijn verstreken is. Hierbij verwijst de memorie naar het ‘typevoorbeeld’ van de niet-gekende levensverzekering. Om te vermijden dat onmiddellijk een boete van 20% wordt opgelegd, heeft de decreetgever gezocht naar een tussenoplossing. Zo zal er slechts een boete van 10% verschuldigd zijn indien de belastingplichtige spontaan aangifte doet. De aangifte dient te gebeuren binnen de 10 maanden na het overlijden van de erflater.
De mogelijkheid tot ambtshalve vrijstelling in geval van overmacht blijft uiteraard wel behouden. De vraag is enkel hoe ruim het toepassingsgebied van deze regel in de praktijk zal zijn. Minister TURTELBOOM geeft alvast aan dat het legitiem zou zijn om geen boete op te leggen indien een levensverzekering niet werd aangegeven uit onwetendheid.
- Wettelijk forfait voor gemeenschapsschulden
De VCF stelde een wettelijk forfait in voor de schulden van de overledene en de begrafeniskosten. De schulden van de overledene worden geacht 1.500 euro te bedragen, en de begrafeniskosten worden wettelijk geschat op 6.000 euro. Het schuldenforfait heeft enkel betrekking op de niet-specifieke schulden, en dus niet op schulden die zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Uiteraard kunnen – indien nodig – de werkelijke hogere schulden en kosten nog steeds worden bewezen.
Het schuldenforfait gold echter enkel voor nalatenschapsschulden en niet voor schulden van het gemeenschappelijk vermogen. Aangezien het wettelijk huwelijksvermogensstel een gemeenschap van aanwinsten voorziet, bleef de fiscale overheid dus in het merendeel van de aangiftedossiers allicht stapeltjes bewijsdocumenten van gemeenschappelijke schulden binnenkrijgen en blijft de verhoopte administratieve lastenverlaging dus uit.
De Decreetgever verhoogt het forfait van 1.500 euro tot 3.000 indien de erflater gehuwd was onder een gemeenschapsstelsel. Indien men voor het forfait opteert, kan men wel geen werkelijke gemeenschappelijke, maar ook geen eigen schulden meer bewijzen. Ter gelegenheid van deze wijziging voegt de Decreetgever ook nog toe dat men geen beroep kan doen op het forfait van 6.000 euro voor begrafeniskosten, indien de erflater een uitvaartverzekering heeft afgesloten. Een strikte lezing van deze fiscale regel, maakt dat het forfait dus wel kan worden toegepast indien niet de erflater maar wel diens erfgenamen op het hoofd van de erflater een dergelijke verzekering hadden afgesloten.
- De stiefouderadoptie
Door de nieuwe definitie van ‘stiefrelatie’ in de VCF vallen stiefkleinkinderen buiten de gelijkstelling met verkrijgingen in rechte lijn. De relatiebreuk tussen de natuurlijke ouder en de stiefouder heeft tot gevolg dat de verkrijging tussen stiefouder en adoptief kind onder de hoogste tarieven valt. In de Memorie van Toelichting bij het reparatiedecreet blijkt echter dat er geen inhoudelijke wijzigingen waren bedoeld.
Om die reden wijzigt de decreetgever de VCF, zodat onder de verkrijging in rechte lijn ook wordt begrepen de verkrijging door een persoon die met de overledene of de schenker een verwantschapsband had of heeft die voortkomt uit gewone adoptie, maar uitsluitend als daarvoor de nodige bewijsstukken worden aangebracht en als het adoptiekind een kind is van de partner van de adoptant. Door deze wijziging komen ook stiefkleinkinderen onder de vlag van de verkrijgenden in rechte lijn. Ook wordt daarmee de notie stiefouderrelatie uitgebreid tot de samenwoners.