Nederland heft terecht over pensioen inwoner Portugal

In Archief by robert

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 februari 2017

Een inwoner van Portugal ontvangt een pensioen uit Nederland. Bij de opbouw in Nederland is dit vrijgesteld geweest cq. zijn de premies in Nederland in aftrek gebracht. De bedoeling is dat het pensioen bij uitkering wordt belast.
Het pensioenartikel van het belastingverdrag met Portugal heeft gelijkenissen met het pensioenartikel in het verdrag met België. De hoofdregel is ook hier dat het woonland, Portugal, mag heffen over het pensioen. Het heffingsrecht gaat echter over naar Nederland als (1) het pensioen (in totaal) meer bedraagt dan € 10.000, (2) de uitkering voor minder dan 90% in de belastbare grondslag wordt meegenomen en (3) het pensioen in Nederland gefaciliteerd is opgebouwd.
De betreffende pensioenuitkering bedroeg ruim € 92.000 en was inderdaad fiscaal gefaciliteerd opgebouwd in Nederland. Aan die twee vereisten was voldaan.

In Portugal is er een regeling die stelt dat pensioenen, onder voorwaarden, alleen worden belast voor het rendement op het gestorte pensioenkapitaal. Als niet kan worden vastgesteld wat het rendement is geweest, wordt het rendement geacht in totaal 15% van de uitkering te zijn. Er geldt dan een vrijstelling van 85% van de uitkering. In Portugal is daarom 15% van € 92.000 = € 13.800 aangegeven. Het moge duidelijk zijn dat daardoor maar weinig belasting in Portugal werd betaald over het pensioen.
De vraag was of hier de uitkering nu wel of niet voor minder dan 90% in de grondslag werd meegenomen. Als dit minder is dan 90%, dan mag Nederland heffen op grond van het belastingverdrag, en neemt de belastingdruk op het pensioen fors toe.

In 2007 heeft Hof Arnhem over dezelfde vraag al eens uitspraak gedaan en kwam daarbij tot de conclusie dat Nederland niet mocht heffen. De redenering was dat vóór de toepassing van de korting van 85% in eerste instantie wel de gehele uitkering in de grondslag werd meegenomen.
De Rechtbank komt nu tot een andere conclusie en stelt wel vast dat het brutobedrag van het pensioen voor minder dan 90% in de heffing werd betrokken. Deze uitspraak wijkt dus af van die van Hof Arnhem en heeft tot gevolg dat Nederland wel kan heffen over het pensioen.

Argumenten voor lagere boetes in de inkomsten- en vennootschapsbelasting

Naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur heeft de Staatssecretaris interne richtlijnen bekend gemaakt over de gronden voor verlaging van verzuimboetes in de inkomsten- en vennootschapsbelasting.

Verzuimboetes kunnen bijvoorbeeld worden opgelegd als een aangifte te laat is ingediend. Deze boetes zijn fors: de (standaard)boetes beginnen bij € 369 voor de inkomstenbelasting en € 2.639 voor de vennootschapsbelasting en kunnen nog hoger worden tot maximaal € 5.278.

Regelmatig wordt er dan ook bezwaar tegen deze boetes aangetekend. In het beleidsdocument worden vier veel voorkomende factoren genoemd die kunnen leiden tot en verlaging van de boete, namelijk:
– De termijnoverschrijding was maximaal 10 dagen;
– Het was de eerste keer (eerste verzuim);
– Vpb: een kleine vennootschap
– Slechte financiële positie/ beperkte mogelijkheden om te betalen.

Als één van deze factoren aannemelijk kan worden gemaakt, dan kan de standaardboete worden gehalveerd. Bij meerdere factoren kan voor de vennootschapsbelasting aan een vermindering tot € 500 worden gedacht. Voor de inkomstenbelasting zou het ons inziens dan voor de hand liggen dat een verdere verlaging van de boete ook mogelijk is.
De bekend gemaakte interne richtlijnen zijn op zichzelf geen recht waar een beroep op kan worden gedaan. Wel wordt met deze richtlijnen duidelijk dat bezwaar aantekenen tegen deze standaardboetes vaak zin heeft en een forse besparing op kan leveren.