Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 maart 2020
Onder het belastingverdrag met België mag België normaal gesproken heffen bij inwoners die pensioenen ontvangen uit Nederland. Op het moment dat een pensioen in Nederland fiscaal gefaciliteerd is opgebouwd, het pensioen in België laag of niet wordt belast en het totaal van dergelijke pensioen op jaarbasis meer bedraagt dan € 25.000, dan mag Nederland ook heffen.
In deze casus stelt de belastingplichtige dat zijn pensioen, dat hij heeft opgebouwd bij een Nederlandse stichting pensioenfonds, in Nederland niet fiscaal gefaciliteerd is geweest. In dat geval wordt niet aan alle voorwaarden uit het belastingverdrag voldaan en is het pensioen niet in Nederlands belastbaar.
In dit geval valt de beslissing positief uit voor de belastingplichtige. Hij stelt namelijk dat hij in de opbouwperiode in België woonde en daardoor geen mogelijkheid had om pensioenpremies in Nederland op zijn inkomen in aftrek te brengen. Hij had de premies ook in België niet afgetrokken. Hij had dus geen mogelijkheid tot facilitering. Dit argument vond de Rechtbank overtuigend.
De inspecteur stelde daartegenover dat deze man loon heeft ontvangen en dat daaruit (onbelaste) pensioenpremies zullen zijn afgedragen. Hoewel bij dit argument zeker iets is voor te stellen, heeft de inspecteur hiervoor geen enkel verder bewijs. De Rechtbank concludeert daardoor dat de inspecteur niet kan aantonen dat het pensioen wel gefaciliteerd is opgebouwd, wat betekent dat niet voldaan is aan alle eisen uit het belastingverdrag om het heffingsrecht aan Nederland toe te kennen. Nederland mag nu niet over het pensioen heffen.