In een recent arrest heeft het Grondwettelijk Hof gesteld dat de groepsverzekering van één van de echtgenoten integraal deel uitmaakt van de huwgemeenschap, wanneer zij gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel (arrest Grondwettelijk Hof nr. 136/2011 van 27 juli 2011). Dit is een fundamentele ommekeer van de traditionele benadering die de financiële reserves van levensverzekeringspolissen beschouwt als eigen vermogen van de echtgenoot die de polis heeft afgesloten. De gevolgen van dit arrest zijn dan ook bijzonder verregaand. Zo zal er een verrekening moeten gebeuren bij echtscheiding of minstens een compensatie, a rato van de helft van de waarde van de opgebouwde reserves van de groepsverzekering. Eerder was er trouwens reeds rechtspraak die tot dezelfde conclusie kwam met betrekking individuele verzekeringspolissen die één van de echtgenoten had afgesloten met gelden van de huwgemeenschap (arrest Grondwettelijk Hof nr. 54/99 van 26 mei 1999).
Hoewel het recente arrest in de eerste plaats betrekking had op de civiele aanspraken tussen echtgenoten bij echtscheiding, heeft het arrest mogelijks ook belangrijke gevolgen voor de heffing van de successierechten bij het overlijden van één van de echtgenoten. De vraag stelt zich immers wat het fiscale lot is van de theoretische afkoopwaarde van een verzekeringspolis vóórdat er een uitkering aan de begunstigde heeft plaatsgevonden. In 2006 oordeelde de fiscus alvast dat de waarde van een individuele polis deel uitmaakt van de huwgemeenschap en dus voor de helft belastbaar is in de successierechten bij het overlijden van één van de echtgenoten, zelfs wanneer de titularis van de polis de overlevende echtgenoot is. Wanneer de fiscus deze redenering zou doortrekken voor groepsverzekeringen zullen er op de helft van de afkoopwaarde successierechten verschuldigd zijn bij het overlijden van de echtgenoot van de verzekerde werknemer. De werknemer betaalt dus successierechten op de helft van de waarde van zijn ‘eigen’ groepsverzekering. Dit kan aanleiding geven tot een bijzonder vreemde situatie. De successiewetgeving bevat immers een expliciete vrijstelling voor de omgekeerde situatie, met name de uitkering van een groepsverzekering aan de langstlevende echtgenoot wanneer de titularis van de groepsverzekering overlijdt.
Een bijkomende vraag is of de inkomstenbelasting die drukt op de uitkering, bij een overlijden zonder enige uitkering reeds een aftrekbaar passief vormt voor de heffing van de successierechten. De rechtspraak van het Grondwettelijk Hof heeft duidelijk één en ander in beweging gezet waarover het laatste woord nog niet is gezegd. Hopelijk komt er snel wetgevend ingrijpen die duidelijkheid schept over de praktische gevolgen van dit arrest.
hits=0= / id=1850=