Zoals bekend, kan de fiscale behandeling van in Nederland opgebouwde pensioenen die Belgische rijksinwoners ontvangen zeer voordelig zijn. De fiscale behandeling van in het buitenland opgebouwde pensioenen wordt in België bepaald door het antwoord op de vraag hoe de stortingen in het pensioenplan in België belast zouden zijn geweest, indien de begunstigde tijdens de opbouwfase rijksinwoner van België was geweest. Indien zou blijken dat de opbouw in het individueel en definitief verworven voordeel van de begunstigde was geschied, dan wordt naar Belgisch fiscaal recht aangenomen dat deze stortingen belastbare bezoldigingen waren, die op dat ogenblik belastbaar waren. Bijgevolg, gelet op het fiscaal beginsel ‘non bis in idem’ kunnen de latere uitkeringen niet meer als uitgesteld beroepsinkomen worden belast.
Dit betekent dat eenmalige pensioenuitkeringen in België niet belastbaar zijn en dat periodieke pensioenuitkeringen slechts belastbaar zijn ten belope van het bevattend roerend inkomen aan 25% dan wel 15%. Dat roerend inkomen wordt forfaitair vastgesteld op 3% van het prijsgegeven kapitaal. Het scheelt dus een flinke slok op de borrel wanneer de Belgische belastingplichtige kan aantonen dat de pensioenopbouw in Nederland in zijn individueel en definitief verworven voordeel is gebeurd.
Het fiscaal regime van buiten België opgebouwde aanvullende pensioenen gaf in de jaren negentig van de vorige eeuw aanleiding tot heel wat controverse in de rechtspraak en rechtsleer. Met het cassatie-arrest van 17 februari 2000 leek het erop dat de rechtspraak uiteindelijk, na een woelige periode van 10 jaren, eensgezind en consequent de theorie van de individuele en definitief verworven rechten zou toepassen. De toepasselijkheid van deze theorie werd nogmaals door het Hof van Cassatie bevestigd bij arrest van 11 april 2002.
Cassatie 11 april 2002
Het Hof van Cassatie bevestigde in zijn arrest van 11 april 2002 de vaste rechtspraak door uitdrukkelijk te stellen dat “wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort moeten beschouwd worden als bezoldigingen in hoofde van de werknemer omdat de pensioenopbouw wordt verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van laatstgenoemde, de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen worden belast op grond van artikel 34, §1, 2° W.I.B.1992; dat er anders over oordelen zou inhouden dat tweemaal wordt belast, wat niet strookt met de strekking van de wet.”
De stortingen zijn in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemers indien ze op definitieve wijze in het patrimonium van de werknemer zijn overgegaan. Het Hof van Cassatie stelt terzake dat de beslissing of de stortingen al dan niet in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer werden gedaan, mede kan gebaseerd zijn op de vaststelling dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen wel of niet op eender welk ogenblik vrij kon beschikken over de pensioenreserves.
Het Hof van Cassatie bevestigde met zijn arrest van 11 april 2002 echter het (negatieve) arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 9 mei 2000 omdat het Hof van Beroep te Antwerpen op grond van zijn feitelijke analyse van het pensioenreglement “oordeelde dat de begunstigde slechts betaling van de te zijne gunste verrichte stortingen kan eisen bij het bereiken van de pensioenleeftijd hetzij bij ontslag uit de BV.”
Misinterpretatie van Cassatiearrest van 11 april 2002
Deze laatste overweging uit het arrest van het Hof van Cassatie van 11 april 2002 heeft in de praktijk aanleiding gegeven tot een misverstand. Er is met name bij de Administratie en een deel van de rechtspraak de indruk gewekt dat indien uit het pensioenreglement of de pensioenbrief zou blijken dat het pensioen pas betaalbaar is vanaf de pensioenleeftijd, het Hof van Cassatie van oordeel zou zijn dat dit een indicatie is dat er géén individuele en definitief verworven rechten zouden zijn.
In de praktijk stelden we dan ook vast dat de rechtspraak de theorie van de individueel en definitief verworven rechten herleidt tot de vraag of het pensioen al dan niet kan worden uitgekeerd vóór de pensioenleeftijd.
Zo oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen bij vonnis van 25 november 2005 dat de begunstigde van een aanvullend pensioen, opgebouwd in de Stichting Pensioenfonds voor het vliegend personeel KLM, géén individueel en definitief verworven rechten had tijdens de opbouw omdat de begunstigde “slechts recht had op een ouderdomspensioen bij het bereiken van de pensioenleeftijd of bij beëindiging van het lidmaatschap op of na de eerste januari volgend op de vijftigste verjaardag.” Dit vonnis is in schrijdend contrast met eerdere uitspraken in soortgelijke dossiers op grond van hetzelfde pensioenreglement van de stichting pensioenfonds voor het vliegend personeel KLM (Rb. Antwerpen, 21 september 1999, Rb. Antwerpen, 9 oktober 2002, Antwerpen, 20 september 2005).
Ook het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde in een arrest van 31 oktober 2006 dat uit het pensioenfonds van de Stichting pensioenfonds KLM kon worden afgeleid dat “ het pensioen slechts te bekomen is na het bereiken de pensioenleeftijd en dat afkoop slechts mogelijk is in gevallen voor de pensioendatum uitdrukkelijk bepaald”. Het Hof besluit “dat geen enkel objectief en bewijskrachtig gegeven kan doen besluiten dat de belastingplichtige op enig ogenblik werkelijk de werkelijke beschikking had of kon hebben over de te zijnen voordele opgebouwde pensioenaanspraken en dienovereenkomstige uitkeringen.”
Later, in een arrest van 29 mei 2007 bevestigt het Hof van Beroep te Antwerpen deze rechtspraak, waar het stelt dat in de kwestieuze pensioenreglement geen enkele bepaling toelaat te besluiten dat de bijdragen van de werkgever op definitieve wijze in het voordeel van de belastingplichtige werden verricht, noch dat deze laatste hierover op eender welk ogenblik de vrije beschikking had of kon hebben, zodat hij niet de uitkering ervan kon opeisen en geen definitief verworven rechten bezat.
Misvatting van Cassatie-arrest 11 april 2002 leidt tot rechtsonzekerheid
Uit de bovenstaande rechtspraak blijkt dat de administratie, daarin gevolgd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen en het Hof van Beroep te Antwerpen er sinds het Cassatie-arrest van 11 april 2002 ten onrechte van uitgaat dat er geen sprake kan zijn van individuele en definitief verworven rechten wanneer het pensioenreglement of de pensioenbrief het aanvullend pensioen betaalbaar stelt vanaf de pensioengerechtigde leeftijd. Dit ons inziens is een schromelijke misinterpretatie van het cassatie-arrest van 11 april 2002.
Ons inziens heeft het Hof van Cassatie in zijn arrest van 11 april 2002 enkel bevestigd dat op grond van een feitelijke analyse nagegaan moet worden of er tijdens de opbouw sprake is van individueel en definitief verworven rechten. Het bestreden arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 9 mei 2000 was ervan uitgegaan dat de bepaling volgens de welke het pensioen pas betaalbaar was vanaf de pensioenleeftijd het individueel en definitief verworven karakter in de weg stond. Hoewel dit echter slechts een betalingsmodaliteit betreft, is het Hof van Cassatie gebonden door de feitelijke beoordelingssoevereiniteit van de bodemrechter.
Brussel, 24 oktober 2007
Met het arrest van 24 oktober 2007 van het Hof van Beroep te Brussel kwam er echter een kentering in de rechtspraak. In een dossier waarbij de in België wonende belastingplichtige periodieke uitkeringen genoot van een Nederlandse Stichting Pensioenfonds, besluit het Hof van Beroep te Brussel op grond van een omstandige feitelijke analyse van het pensioenreglement immers dat de opbouw in het individueel en definitief verworven voordeel van de begunstigde is gebeurd.
Het Hof bevestigt bovendien dat de administratie ten onrechte het debat verlegt naar de vraag of de begunstigde de uitkering kon opeisen op een tijdstip dat hij vrijelijk en naar eigen goeddunken kon kiezen. Volgens het Hof van Beroep te Brussel “maakt dit criterium een te enge interpretatie uit van het begrip ‘individueel en definitief verworven’ en is op zich niet doorslaggevend, het maakt hoogstens één element uit dat naast andere in aanmerking kan worden genomen.”
Het Hof van Beroep te Brussel geeft ook de veeg uit de pan aan de rechtspraak en rechtsleer die onder verwijzing naar het cassatie-arrest van 11 april 2002 oordeelt dat er geen individueel en definitief verworven rechten kunnen zijn indien het pensioenreglement bepaalt dat het pensioen betaalbaar is vanaf pensioenleeftijd.
“Ten onrechte leidt bepaalde rechtspraak en rechtsleer uit voornoemd cassatiearrest van 11 april 2002 af dat indien uit het pensioenreglement zou blijken dat het pensioen pas betaalbaar is vanaf de pensioenleeftijd (zoals dat in deze het geval is), het Hof van Cassatie van oordeel zou zijn dat dit een indicatie is dat er geen individuele en definitief verworven rechten zouden zijn. Dergelijke gevolgtrekking is niet correct. Het feit dat het pensioen pas betaalbaar is vanaf de pensioenleeftijd, maakt immers een loutere betalingsmodaliteit uit.”
De zienswijze van het Hof van Beroep te Brussel werd nagenoeg unaniem gevolgd door andere rechtbanken en Hoven van Beroep.
Cassatie bevestigt zienswijze van het Hof van Beroep te Brussel
De administratie stelde een cassatievoorziening in tegen het arrest van het Hof van Beroep te Brussel.
Het Hof van Cassatie verwerpt de cassatievoorziening in een arrest van 12 november 2009 en bevestigt dus het arrest van 24 oktober 2007 van het Hof van Beroep te Brussel. In zijn arrest stelt het Hof van Cassatie zeer duidelijk dat de omstandigheid dat in principe het opgebouwde pensioen betaalbaar is vanaf het bereiken van de pensioenleeftijd, slechts een modaliteit van de verplichting een pensioen te betalen is, maar op zichzelf geen doorslaggevend element is voor de beoordeling of de pensioenopbouw definitief en individueel verworven is.
Met dit arrest maakt het Hof van Cassatie definitief komaf met het administratief standpunt, dat enkel op een misinterpretatie van het cassatie-arrest van 11 april 2002 berustte. Het Hof van Cassatie herstelt hiermee tevens de theorie van de individueel en definitief verworven rechten. Voor de praktijk betekent dit arrest de bevestiging van de rechtspraak die zich sinds eind 2007 unaniem achter de zienswijze van het Hof van Beroep te Brussel schaarde en dus ook rechtszekerheid voor de belastingplichtige.
hits=0= / id=1689=