Met belangstelling wordt uitgezien of het NederBelgischMagazine reacties ontvangt waaruit blijkt dat belanghebbende genegen zijn mee te dragen in de kosten voor de procedure van het Hof van Beroep te Gent.
Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft geoordeeld dat de AOW-uitkering geen uitgesteld beroepsinkomen vormt en dat daarom de uitkering ten onrechte is belast met Personenbelasting.
Hiertegen de is de Belastingadministratie in cassatie gegaan. Het Hof van Cassatie heeft op 12 november 2009 uitspraak gedaan. Het cassatiehof is van oordeel dat de uitspraak van het Hof van Beroep geen stand kan houden, daar het is gebaseerd op grond van een door dit Hof verkeerd gegeven uitleg van de Nederlandse AOW-wet. De zaak is verwezen naar het Hof van Beroep te Gent.
Wat hieraan vooraf ging
Onze cliënt is een Nederlander die in België woont en een AOW-uitkering geniet waarvan de rechten tijdens het wonen in Nederland zijn opgebouwd op grond van een verplichte verzekering.
Wij hebben cliënt gewezen dat op grond van het Dubbelbelastingverdrag België-Nederland (DBV) België heffingsrecht heeft, doch dat dit heffingsrecht er niet is op grond van de Belgische interne fiscale wetgeving. De AOW-uitkering is immers geen uitgesteld beroepsinkomen daar het AOW-uitkeringsrecht noch rechtstreeks noch onrechtstreeks verband houdt met en in het verleden genoten beroepsinkomen. Hiermee is het dan ook niet als een Belgisch pensioen te kwalificeren. Voorts hebben wij onze visie schriftelijk laten bevestigen door de uitkeringsinstantie SVB. Deze is de Belastingadministratie voorgelegd. Deze meent dat de visie van de SVB niet juist is, doch laten na de SVB hiermee te confronteren. De aangevoerde argumenten waarom wij menen dat de Nederlandse wet juist is uitgelegd, worden van tafel geveegd. Een bezwaarprocedure en daar na een beroepsprocedure voor de Rechtbank van Eerste Aanleg volgt. Deze rechtbank geeft de Belastingadministratie gelijk met betrekking tot haar uitleg van de Nederlandse wet. Dit betekent dat een Belgisch rechtscollege bevestigt dat de SVB als enig erkende uitvoerende instantie van de Nederlandse AOW-wet deze Nederlandse wet verkeerd uitlegt door te stellen dat het verworven recht van de inwoner van Nederland geen enkel verband houdt met een beroepsinkomen. Dit was voor ons aanleiding cliënt te adviseren in beroep te gaan. Bij de beroepsprocedure werd de hulp ingeroepen van een advocaat.
De advocaat heeft het Hof van Beroep te Antwerpen kunnen overtuigen dat de uitleg gegeven door de SVB de enig juiste uitleg was van de Nederlandse AOW-wet. Het Hof van Beroep heeft dan ook beslist dat geen Personenbelasting verschuldigd is over de AOW-uitkering en heeft dit naderhand nogmaals bevestigd bij een AOW-uitkering verkregen op basis van een vrijwillige verzekering.
De Belastingadministratie ziet door deze uitkomst haar inkomsten verdampen en besluit in cassatie te gaan. Verzoeken tot opschorting van de beslissing inzake lopende geschillen worden afgewezen, waardoor iedere AOW-gerechtigde onnodig op kosten wordt gejaagd. Door afwijzing van het verzoek bereikt dat Belastingadministratie haar doel dat velen afhaken om hun belangen te verdedigen daar zij de kosten hieraan verbonden niet willen dragen. Door ons wordt daarom een oproep gedaan om dit probleem collectief aan te pakken daar onze cliënt na de uitspraak van het Hof van Beroep te Antwerpen heeft besloten niet langer uitsluitend de kosten te willen dragen van zijn individueel belang waarvan vele, vele anderen gratis profiteren. Deze oproep heeft niet het beoogde succes binnen de gewenste termijn. De cassatie zaak wordt nu gevoerd zonder enig argument van de advocaat van onze cliënt. Op 12 november 2009 heeft het Hof van Cassatie uitspraak gedaan in deze zaak bekend onder nummer F.08.0040.N
Cassatie-uitspraak
De motivering van het Hof van Cassatie is dat het Hof van Beroep in haar uitspraak een verkeerde uitleg van de Nederlandse wet heeft opgenomen waardoor er in alle redelijkheid niet beslist kon worden dat de AOW-uitkering een sociale maatregel is die geen verband houdt met een beroepsactiviteit. Het Hof leidt dit af uit het door het Hof van Beroep verwoorde oordeel waarin zij stelt dat iedere Nederlandse onderdaan – ongeacht of hij ooit een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend gerechtigd is op uitkeringen op grond van de AOW.
Wij menen dat het hier gaat om een kleine schoonheidsfout van het Hof van Beroep die na herstel niet zal kunnen leiden tot een andere uitkomst.
Onze visie luidt dat iedere Nederlandse onderdaan (inwoner van Nederland) verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen op grond van zijn inwonerschap en niet op grond van zijn beroepsactiviteiten. De inwoner van Nederland is echter niet verzekerd op grond van zijn inwonerschap indien van zijn beroepswerkzaamheden geen deel in Nederland (alles in het buitenland) wordt uitgeoefend. Bij beroepswerkzaamheden in het buitenland dient de inwoner te bewijzen dat een deel van deze werkzaamheden in Nederland is verricht. Bewijst hij dit dan is hij verzekerde op grond van het inwonerschap en niet op grond van het verrichten van beroepswerkzaamheden in Nederland. Onze cliënt heeft nimmer tijdens het wonen in Nederland, beroepswerkzaamheden in het buitenland verricht die leiden tot ontzegging van rechten op grond van de Volksverzekeringen omdat deze werkzaamheden uitsluitend in het buitenland verricht zijn. De SVB heeft dan ook terecht verklaard dat door haar toegekende rechten aan een inwoner van Nederland noch rechtstreeks noch onrechtstreeks verband houden met verrichte beroepswerkzaamheden. Het verrichten van beroepswerkzaamheden in binnen- en buitenland brengt met zich mee dat men verzekerde blijft op grond van het inwonerschap. De rechten van een inwoner zijn immers gekoppeld aan het inwonerschap en niet aan de beroepswerkzaamheden. Dit is anders voor de niet-inwoner, waar de rechten wel zijn gekoppeld aan beroepswerkzaamheden.
Het Hof van Beroep zal haar oordeel dan ook anders dienen te verwoorden. Zij dienen te oordelen dat iedere Nederlandse onderdaan (inwoner van Nederland) gerechtigd is op uitkeringen op grond van de AOW, waarbij bepaald is dat geen recht wordt toegekend aan de inwoner die uitsluitend in het buitenland arbeid heeft verricht. Door deze toevoeging is de Nederlandse wet juist uitgelegd en in overeenstemming met het besluit van de SVB. Immers het AOW-recht dat belast wordt is uitsluitend genoten op grond van het inwonerschap en niet op grond van arbeid zoals dit geldt voor de niet-inwoner.
Conclusie
Het herstel van een kleine schoonheidsfout is de enige oorzaak waarom het cassatieverzoek van de Belastingadministratie succesvol was. Doch dit moet naar onze mening beschouwd worden als een tijdelijke overwinning voor het doel dat dient om haar problemen in tijd vooruit te schuiven.
hits=0= / id=1669=