Hypotheekrenteaftrek in Nederland voortaan zonder nadelen? (Deel 2)

In Archief by robert

In december 2007 hebben wij in een artikel in dit magazine stilgestaan bij de nadelen van keuzeregeling en de actuele ontwikkelingen hieromtrent. Hierbij hebben wij onder andere aandacht besteedt aan de lopende procedure bij het Europese Hof van Justitie EG zaak-Renneberg. Inmiddels is in deze zaak de conclusie van de Advocaat-Generaal verschenen (conclusie van 25 juni 2008, nr. C-527/06).

De Nederlandse wet biedt aan inwoners van België de mogelijkheid te kiezen voor de fictieve binnenlandse belastingplicht (hierna: de keuzeregeling). Door middel van deze regeling hebben inwoners van België de mogelijkheid om (onder meer) de betaalde hypotheekrente in verband met de in België gelegen woning in mindering te brengen op het in Nederland belastbare inkomen. Bij inwoners van België – die enkel in Nederland werkzaam zijn – zal het gebruik maken van deze keuzeregeling doorgaans een aanzienlijk fiscaal voordeel opleveren.
In het bovengenoemde artikel hebben wij vervolgens beschreven dat aan de keuzeregeling niet alleen voordelen verbonden zijn. Wij doelen met name op de zogeheten sanctieregeling (ook wel terugploegregeling genoemd) en de inhaalregeling. Deze regelingen kunnen ervoor zorgen dat het fiscale voordeel van de keuzeregeling op enig moment weer moet worden terugbetaald. Beide regelingen zullen wij hieronder allereerst kort toelichten.

De sanctieregeling
De sanctieregeling treedt op indien in enig jaar niet langer wordt gekozen voor de fictieve binnenlandse belastingplicht, terwijl deze keuze nog wel gemaakt had kunnen worden, omdat er in dat jaar nog inkomsten uit Nederland aanwezig zijn. Op grond van deze regeling worden in het jaar voorafgaand aan het stoppen met kiezen de voordelen van de maximaal acht voorafgaande jaren in één keer teruggenomen. Deze terugname vindt plaats tegen het progressieve tarief van maximaal 52%, ongeacht tegen welk (eventueel lager) tarief de posten in het verleden aftrek zijn gebracht.

De inhaalregeling
Met de inhaalregeling kan een belastingplichtige te maken krijgen vanaf het moment dat hij inkomsten ontvangt, waarvan op grond van het belastingverdrag de heffingsbevoegdheid aan het woonland België toekomt. Nederland moet in zo’n situatie dan normaliter vrijstelling of aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. Dit zal zich met name voordoen vanaf het moment dat men pensioen en/of andere oudedagsuitkeringen geniet, maar ook bijvoorbeeld wanneer men een dienstbetrekking in België aanvaardt, naast de dienstbetrekking in Nederland. Een vergelijkbare situatie is aan de orde wanneer iemand voor één werkgever zowel in Nederland als in België werkzaamheden gaat verrichten en men hierdoor gebruik maakt van een salary-split.
Voordat Nederland in een dergelijk geval aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleent, wil zij eerst het genoten voordeel uit het verleden – het saldo van de aftrekposten van het buitenland (zoals de hypotheekrente met betrekking tot de eigen woning in België) –verrekenen. Hiervoor zal Nederland geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. Totdat deze verrekening voltooid is, treedt er dubbele heffing op. In Nederland vindt heffing plaats over bijvoorbeeld de oudedagsuitkering omdat er per saldo geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting plaatsvindt, terwijl België mag heffen over deze uitkering op basis van het door het belastingverdrag toegewezen heffingsrecht. Met andere woorden, het eerder genoten voordeel van de aftrek kan door de inhaalregeling weer (deels) tenietgedaan worden.

Europese jurisprudentie en de zaak Renneberg
Uiteraard is het voorkomen van de toepassing van de sanctie- en/of inhaalregeling in alle situaties aan te bevelen, aangezien deze regelingen altijd fiscaal nadelig uitwerken. Gedeeltelijk kan men dit zelf sturen door bijvoorbeeld geen tweede baan in België te aanvaarden. Ook zijn er een aantal oplossingen denkbaar om onder beide regelingen uit te komen, echter hierbij zal altijd tijdig actie ondernomen moeten worden. Daarnaast zijn deze oplossingen ook niet in iedere situatie toepasbaar en/of wenselijk.
Vele Nederbelgen die thans van de keuzeregeling gebruik maken, kunnen vroeg of laat dan ook met de nadelen van de keuzeregeling te maken gaan krijgen. Voor deze groep personen lijkt alleen de mogelijkheid van een bezwaarprocedure een oplossing te kunnen bieden om onder deze nadelen uit te kunnen komen. De actuele ontwikkelingen in met name de Europese jurisprudentie zijn voor deze groep personen in ieder geval gunstig.

In het artikel van eind vorig jaar hebben wij onder andere de lopende zaak Renneberg beschreven. In deze zaak betreft het de in België wonende heer Renneberg die voor de jaren 1996 en 1997 (dus voor de inwerkingtreding van de keuzeregeling van de Wet IB 2001) geprobeerd heeft zijn hypotheekrente in Nederland in aftrek te brengen. In 2000 heeft de Hoge Raad in een gelijksoortige casus nog geoordeeld dat een dergelijke aftrek niet mogelijk was. Het was derhalve enigszins opvallend dat de Hoge Raad in de zaak-Renneberg niet tot een zelfde conclusie als in 2000 is gekomen, maar dat ze in dit geval de zaak voorlegt aan het Europese Hof van Justitie. Naar alle waarschijnlijkheid is de Hoge Raad beïnvloed door andere Europese rechtspraak die er sinds die periode is gewezen, met name de zaak Ritter-Coulais. Daarin heeft het Europese Hof bepaald dat, mits onder andere voldaan is aan de 90%-norm, het werkland niet alleen fiscaal rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie maar ook met de totale inkomsten en verliezen.

Conclusie Advocaat-Generaal
Inmiddels is in deze zaak de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) verschenen, wat kan worden gezien als een advies aan de rechters van het Europese Hof. De AG concludeert dat het onthouden van hypotheekrenteaftrek aan een niet-ingezetene belastingplichtige die zijn belastbare inkomen (nagenoeg) volledig verwerft uit een beroepsactiviteit uit Nederland (de 90%-norm), strijdig is met het EG-Verdrag. Volgens de AG dient de situatie van een ingezetene namelijk op één lijn gesteld te worden met een niet-ingezetene, wanneer de laatstgenoemde geen inkomsten van betekenis in zijn woonstaat (België) heeft en hij zijn inkomsten (nagenoeg) volledig in de werkstaat (Nederland) verwerft. Hierbij verwijst de AG onder meer naar het arrest Lakebrink (besproken in ons artikel van december 2007). Het is nog afwachten of het Europese Hof de conclusie van de AG volgt, maar doorgaans is dit wel het geval.

Afsluiting
Hoewel bovengenoemde zaak zich onder de oude wet afspeelde (de Wet IB 1964), kan de uitspraak ook gevolgen hebben voor de huidige Wet IB 2001. Het lijkt er namelijk op dat de huidige wet op dit punt eveneens strijdig is met het EG-Verdrag. Hierdoor zouden inwoners van België niet langer gebruik hoeven te maken van de keuzeregeling, om in Nederland voor aftrek van hypotheekrente in aanmerking te komen. Op grond van Europese rechtspraak bestaat er immers al recht op hypotheekrente-afrek voor de in België gelegen woning, mits de belastbare inkomsten (nagenoeg) volledig in Nederland worden verworven. Dit zou betekenen dat de sanctie- en inhaalreling niet langer door de Nederlandse fiscus ingeroepen kunnen worden, aangezien de keuzeregeling dan niet nodig is. Het laatste woord is aan het Hof, dus we moeten nog even afwachten.

hits=3= / id=1591=