De verkoop van een onroerend goed met voorbehoud van vruchtgebruik aan een erfgenaam en de fictiebepaling

In Archief by robert

Een zevenenzeventigjarige dame verkoopt de blote eigendom van een onroerend goed voor een (te lage prijs) aan een vriendin. Zes jaar later overlijdt de verkoopster. In haar testament wordt haar vriendin als algemene legataris aangesteld. In de aangifte van nalatenschap wordt de verkoop van het onroerend goed niet vermeld. Ten onrechte.
In de Belgische successierechten geldt voor dergelijke hypothese een fictiebepaling (art. 11 W.Succ.). Het verkochte goed wordt geacht nog steeds en in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, tenzij de erfgenaam kan aantonen dat hij/zij voor de verkrijging van de blote eigendom met eigen middelen de juiste prijs heeft betaald en dat de erflater werkelijk het vruchtgebruik heeft genoten. In deze zaak slaagde de erfgenaam er niet in te bewijzen dat de koopprijs met eigen middelen was betaald en waren er successierechten verschuldigd (Bergen 3 juni 2011).
Belangrijk is dat deze fictiebepaling speelt, ook wanneer de koop-verkoop meer dan drie jaar voor het overlijden plaatsvond. Het is dan aangewezen de rekeninguittreksels die nodig zijn om te kunnen bewijzen dat de erfgenaam-koper met eigen middelen heeft betaald, tot aan het overlijden bij te houden. Een andere vraag is of deze fictiebepaling nog speelt wanneer de gelden, nodig om de prijs van de blote eigendom te betalen, vooraf door de verkoper werden geschonken. Vermoedelijk zal de fiscale administratie hier veinzing of de antimisbruikbepaling inroepen, althans indien de eenheid van opzet kan worden aangetoond.
hits=5= / id=1504=