Hof ’s-Hertogenbosch, 15 augustus 2019
In deze zaak werkte een inwoner van Nederland in België. Onder het oude belastingverdrag van voor 2003 werd hij voor dit inkomen belast in Nederland (grensarbeidersregeling). Onder het nieuwe verdrag is de belastingheffing in deze situatie toegewezen aan het werkland, België.
Deze zaak ging over de Nederlandse middelingsregeling. Door toepassing van de middelingsregeling kan de werking van de progressieve tarieven worden verminderd. De progressieve tarieven zorgen er namelijk voor dat hoe hoger je inkomen is in een jaar, hoe hoger het (effectieve) belastingtarief is. Als iemand daarom in één jaar een veel hoger (piek)inkomen heeft dan in andere jaren, dan wordt hij in dat ene jaar relatief zwaar aangeslagen, terwijl hij normaal niet zo’n hoog inkomen heeft. In dat geval kan onder de middelingsregeling per saldo het inkomen over drie jaren bij elkaar worden opgeteld en de belastingheffing wordt dan over die jaren gespreid met in elk jaar een even hoog inkomen (een derde deel per jaar). Door het “uitsmeren” van het inkomen over de jaren, wordt de belastingdruk lager en is er minder last van een hoge belasting bij een incidenteel jaar met een hoog inkomen.
De middelingsregeling houdt echter ook rekening met inkomen waarvoor Nederland voorkoming van dubbele belasting verleent, met als gevolg dat middelen daarvoor niet of minder goed werkt. Hiertegen komt de belanghebbende in deze zaak in beroep. Hij ziet hierin een belemmering en een benadeling door de invoering van het nieuwe belastingverdrag. Het Hof is het niet met de belanghebbende eens. Het Hof stelt dat Nederland inderdaad rekening mag houden met de voorkoming van dubbele belasting bij toepassing van de middelingsregeling conform de Nederlandse wet.