Hoge Raad 10 juni 2016
In 2015 heeft de Hoge Raad recht gesproken over box 3, het forfaitaire inkomen uit sparen en beleggen. Waar het daarbij met name over ging, was het punt dat in box 3 wordt uitgegaan van een forfaitair rendement van 4% over het vermogen. Dit forfaitaire rendement wordt belast tegen 30%, waardoor effectief jaarlijks 1,2% van het vermogen aan belasting moet worden afgedragen. Met het werkelijk behaalde rendement op vermogen wordt dus eigenlijk geen rekening gehouden.
Het moge duidelijk zijn dat een rendement van 4% de afgelopen jaren maar door weinig belastingplichtigen zal zijn gehaald, zeker door diegene die zijn vermogen op een spaarrekening heeft aangehouden.
Waar de procedure uit 2015 ging over het inkomstenjaar 2010, is er nu een nieuwe procedure gevoerd over het jaar 2011. Vervolgens is in deze zaak enkele maanden geleden een Conclusie geschreven door de Advocaat-Generaal die daarbij heeft aangegeven dat naar zijn mening het systeem van box 3 nu wel in strijd kon zijn met het recht op eigendom (artikel 1 EP EVRM).
Naar de uitkomst van deze zaak is met spanning uitgekeken. De uitkomst valt mee voor de Staatssecretaris. Net als voor het jaar 2010 komt de Hoge Raad tot de conclusie dat box 3 overeind kan blijven. Echter, de Hoge Raad maakt ook kanttekeningen. Daarbij geeft hij onder meer aan dat het forfaitaire rendement over een langere periode bezien haalbaar zou moeten zijn. Voor zover dat uit de procedure bleek, zou dat ook het geval zijn geweest. Een vervolgvraag die nog beantwoord moet gaan worden is of dat blijft gelden nu de rendementen op vermogen inmiddels al geruime tijd bijzonder laag zijn.
Daar staat dan tegenover dat Nederland vanaf 2017 over zal gaan op een wat ander systeem om het forfaitaire rendement te bepalen. Vanaf 2017 is dat niet meer standaard 4%, maar zal dit afhankelijk zijn van de gemiddelde werkelijk behaalde rendementen van de afgelopen jaren. Dit wordt dan weer berekend op basis van een bepaalde wettelijke vermogensmix.
Ons inziens kunnen voor zowel de afgelopen jaren, als onder het systeem dat vanaf 2017 zal gelden, vragen worden gesteld over de houdbaarheid daarvan. Voor de afgelopen jaren tot en met 2016 zal gelden dat het werkelijke rendement steeds verder is af komen te staan van het forfaitaire rendement van 4%. Een belastingplichtige zal steeds sterker komen te staan in zijn standpunt dat 4% geen haalbaar rendement is en dat om die reden box 3 in strijd kan komen met het recht op eigendom.
Voor het systeem vanaf 2017 zal het ook maar de vraag zijn of het forfaitaire rendement dat daaruit voortvloeit voldoende overeenkomt met werkelijk behaalde rendementen. Daarnaast wordt het systeem afhankelijk van een stapeling van ficties (afhankelijk van verschillende rendementen, uitgaande van een bepaalde vermogensmix, waarbij die mix weer afhankelijk is van de omvang van het vermogen). De Hoge Raad heeft nog niet lang geleden aangegeven dat een stapeling van ficties tot gevolg kan hebben dat de uitkomst zover van de werkelijkheid afstaat dat die ficties niet meer overeind kunnen blijven. Ook vanaf 2017 zullen er nog genoeg vragen kunnen worden gesteld.
Hoewel deze uitspraak van de Hoge Raad duidelijk is, zal de stroom proefprocedures over box 3 de komende jaren zeker nog niet opdrogen.