Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 april 2016
De BOR geeft een grote korting op de te betalen schenk- of erfbelasting bij de schenking of vererving van een materiële onderneming. Deze korting bestaat uit een vrijstelling tot een waarde van € 1.060.298. Hetgeen de onderneming waard is boven deze € 1.060.298 wordt op het meerdere nog een korting toegepast van 83%. De overgang van ondernemingsvermogen wordt voor de schenk- en erfbelasting dus effectief heel laag belast.
De Successiewet kent ook een aantal wetsficties en over één van deze ficties ging deze zaak, namelijk over artikel 13a.
Op dit moment is het nog mogelijk om bij een eigen vennootschap een pensioen- of bepaalde andere (lijfrente)uitkeringen onder te brengen. Dit is een verplichting (schuld) voor de vennootschap en een recht (vordering) voor de aandeelhouder. Op het moment dat de aandeelhouder zou komen te overlijden, dan vervalt deze schuld voor de vennootschap. De vennootschap hoeft dan namelijk niet meer uit te keren, omdat de gerechtigde dan niet meer leeft. Dit wordt ook wel sterftewinst voor de vennootschap genoemd.
De vennootschap verrijkt dus door het vervallen van de verplichting. Dat betekent automatisch ook dat de aandelen in die vennootschap meer waard worden. Deze waardestijging van de aandelen van de vennootschap door het vervallen van een dergelijke verplichting, is belastbaar door artikel 13a Sw.
De vraag in deze zaak was de volgende: man en vrouw waren ieder voor de helft eigenaar van de aandelen in een vennootschap. In de vennootschap werd een materiële onderneming gedreven, zodat de BOR van toepassing kon zijn. Ook had de vennootschap pensioen- en lijfrenteverplichtingen aan de man. De man komt te overlijden en daardoor vallen de pensioen- en lijfrenteverplichtingen vrij (sterftewinst).
De vrouw had al de helft van de aandelen en krijgt uit de erfenis de andere helft. De vererving van de aandelen van de man naar de vrouw viel onder de BOR waardoor dit deel van de erfenis laag belast werd.
Echter, daarnaast geldt voor de vrouw dat de aandelen die zij voor het overlijden al had, door het overlijden (sterftewinst) in waarde zijn gestegen. De vraag doet zich dan voor of deze waardestijging ook onder de BOR kan vallen en daardoor laag belast wordt. De Rechtbank komt tot de conclusie dat dit helaas niet het geval is. Een wettelijke eis voor de toepassing van de BOR is dat de overledene de aandelen voor een bepaalde periode moet hebben gehad, wil de BOR toepassing kunnen vinden. In dit geval was dat uiteraard niet zo, omdat het hier gaat om een waardestijging van de aandelen die de vrouw al had. Omdat deze aandelen nooit van de man zijn geweest, kan hierop de BOR niet worden toegepast, en moet daarom tegen de normale tarieven van 10%-20% erfbelasting worden betaald.