In een ruling van 14 januari ll. zet de Rulingdienst nog steeds geen punt achter een jarenlange discussie in verband met levensverzekeringen. Deze discussie speelt in de volgende situatie. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd onder een gemeenschapsstelsel (wettelijk stelsel of stelsel van algehele gemeenschap). Tijdens het huwelijk sluit de heer X (A) een levensverzekering waarvan hij het verzekerd hoofd (A) is en mevrouw Y de begunstigde (B) is. Dergelijke beleggingsverzekering van tak 21 of tak 23 neemt de vorm aan van een ‘AAB-configuratie’. De heer X betaalt de premies jarenlang met gemeenschapsgelden. Bij zijn overlijden krijgt mevrouw Y een overlijdenskapitaal uitgekeerd, dat onderworpen is aan successierechten. Daarover bestaat geen discussie. De discussie betreft namelijk de volgende vraag: wat indien mevrouw Y eerst overlijdt? Bij het overlijden van mevrouw Y zal er niets worden uitgekeerd, aangezien de heer X, het verzekerd hoofd, nog in leven is. Anderzijds blijft de heer X wel titularis van een levensverzekering die hij effectief kan afkopen. Moet de heer Y successierechten betalen?
De fiscus beantwoordde deze vraag een aantal keren met een verschillend antwoord. In een vrij onduidelijke circulaire van 2006 oordeelde de Administratie dat de heer X bij vooroverlijden van mevrouw Y successierechten is verschuldigd op de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering. De reden hiervoor is volgens de Administratie dat de afkoopwaarde van de polis tot de huwgemeenschap van de echtgenoten behoort. In 2009 kwam de Rulingdienst echter tot een ander besluit: de afkoopwaarde van de polis is geen gemeenschappelijk goed, maar een eigen goed van de heer X. De heer X is weliswaar vergoeding verschuldigd aan de gemeenschap voor het jarenlang betalen van premies met gemeenschapsgelden. Op het eerste zicht lijken beide standpunten op hetzelfde neer te komen, maar niets is minder waar. Indien het echtpaar minstens één gemeenschappelijk kind heeft, dan wordt geen rekening gehouden met vergoedingen aan de huwgemeenschap en ontsnapt de afkoopwaarde volledig aan successierechten.
In een interne instructie van 2011 riep de Administratie haar gewestelijke directies op om de ruling van 2009 te negeren. Maar in een nieuwe ruling van 2014 gaat de Rulingdienst toch verder zoals in 2009. Meer nog, de rulingdienst past haar standpunt nu ook toe op andere vormen van levensverzekeringen (zoals bepaalde pensioenspaarverzekeringen en verzekeringsbons). Net zoals in 2009 komt de Rulingdienst nu ook tot het besluit dat de verderlopende levensverzekering een eigen goed is van de heer X, met vergoedingsplicht aan de gemeenschap. Bemerk dat daarover in de rechtsleer nog enige discussie heerst, daar bepaalde auteurs voorstander blijven van de kwalificatie als gemeenschappelijk goed. Deze denkpiste lijkt ons echter veel minder verdedigbaar.
hits=248= / id=3595=