Uitkeringen uit een Nederlands Antilliaanse Stichting Particulier Fonds. Geen toepassing van art. 8 W.Succ

In Archief by robert

Een dame (hierna genoemd de “schenkster”), die tot haar overlijden in het Vlaams Gewest heeft gewoond, schenkt in 2006 bij Belgische notariële akte een geldsom aan een Stichting Particulier Fonds (SPF) op de Nederlandse Antillen. Op die schenking wordt 7% schenkingsrechten geheven.
De SPF is gevestigd te Curaçao en werd een maand vóór de schenking opgericht door een vennootschap. Zij heeft tot doel het uitkeren van gelden en het verschaffen van financiële bijstand aan zodanige instellingen en personen als het bestuur zal goedvinden. Het bestuur wordt uitgeoefend door een derde vennootschap (Trust NV), zij het dat voor bepaalde rechtshandelingen de raad van toezicht een goedkeuring moet verstrekken. De schenkster maakt deel uit noch van het bestuur noch van de raad van toezicht.


Hoewel de schenkster in een niet bindende “letter of wishes” aan het bestuur had aangegeven dat zij als eerste begunstigde van de SPF diende te worden aangesteld (en, ingeval van haar overlijden, haar dochter), beslist het bestuur in 2011 om het ganse roerend vermogen van de SPF te schenken aan de schenkster voor het vruchtgebruik en aan de dochter van de schenkster voor de blote eigendom. De schenking vindt plaats op 26 januari 2011 bij akte verleden voor een notaris op de Nederlandse Antillen.
De schenkster overlijdt op 11 augustus 2011 en laat haar dochter als enige erfgename na.


De Dienst Voorafgaande Beslissingen van de Fiscale Administratie (DVB) diende zich uit te speken over de vraag of het vermogen van de SPF, dan wel de uitkering (schenking) door het bestuur van de SPF, belastbaar waren in de Belgische successierechten, meer bepaald op grond van art. 8 W.Succ. Volgens deze wetsbepaling worden geacht als legaat te zijn verkregen en dus belast te zijn in de successierechten, de sommen, renten of waarden die een persoon geroepen is kosteloos te ontvangen (o.a. binnen drie jaar vóór het overlijden van de overledene) ingevolge een contract bevattende een door de overledene of door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding.


Volgens de DBV is art. 8 W.Succ. evenwel niet van toepassing. Vooreerst stelt de DBV vast dat (mede ingevolge toepassing van het internationaal privaat recht) de SPF in casu volgens het Nederlandse recht een rechtspersoon is met een eigen vermogen, dat volledig afgescheiden is van het vermogen van de schenkster, en dat moet aangewend worden voor de realisatie van het privaat doel van de SPF. De schenking die op 26 januari 2011 is geschied, vloeit voort uit de beslissing van de daartoe bevoegde organen van de SPF, die deze beslissing volledig autonoom hebben genomen. Deze beslissing kadert bovendien binnen het privaat doel van de SPF.


De dochter van de schenkster heeft de blote eigendom derhalve niet ontvangen ingevolge een “contract bevattende een door de overledene gemaakt beding”.
Deze voorafgaande beslissing vertoont veel gelijkenissen met de voorafgaande beslissing van 29 november 2011 (NBM april 2012, 89). Ook dan oordeelde de DVB dat art. 8 W.Succ. niet van toepassing was (op de uitkeringen door een Belgische private stichting) omdat deze bepaling veronderstelt dat er een overeenkomst bestaat waarop een beding ten behoeve van een derde is geënt. De oprichting van een stichting is een eenzijdige rechtshandeling en art. 8 W.Succ. moet strikt worden geïnterpreteerd (voorafg.besl. aangehaald door R. Deblauwe en A. Biesmans in Successierechten, 2013, afl. 1, 4).
Gelet op de onderliggende redenen van de beslissing, moet aangenomen worden dat de voorafgaande beslissing dezelfde zou zijn geweest, indien de uitkeringen uit de SPF na het overlijden van de schenkster hadden plaatsgevonden. Op dat vlak is de SPF, net zoals de Belgische private stichting, derhalve een nuttig instrument van successieplanning, met name wanneer de planning erin bestaat dat een rechtspersoon wordt belast met het doen van uitkeringen na het overlijden van de pater familias.

hits=1209= / id=3099=