Een belastingplichtige betaalt op regelmatige basis een bijdrage in het levensonderhoud van zijn ouders en wil die betalingen als onderhoudsgeld in aftrek brengen voor zijn aangifte inkomstenbelasting. Voor die aftrek gelden immers vier voorwaarden die allen vervuld zijn;
– betalingen op basis van een wettelijke onderhoudsverplichting;
– op regelmatige basis;
– de ouders maken geen deel uit van het gezin van de belastingplichtige;
– er is sprake van behoeftigheid van de ouders.
Dat gaat goed voor een aantal jaar tot de belastingdienst plots het geweer van schouder verandert en de aftrek weigert. De belastingplichtige ervaart die weigering als een schending van het vertrouwensbeginsel en legt de zaak voor aan het oordeel van de rechtbank. Die stelt vast dat de bijdragen in het levensonderhoud van de ouders en de wijze van betaling jaar na jaar ongewijzigd zijn gebleven. Verder had de belastingdienst nog net het jaar voordien een vraag om inlichtingen gestuurd aan de belastingplichtige over dat onderhoudsgeld en had de aftrek ervan voor dat jaar niet geweigerd. Dus, stelt de rechtbank, is er sprake van een stilzwijgend akkoord over het aftrekbaar karakter van het onderhoudsgeld. De belastingdienst kan niet retroactief op dit akkoord terugkomen. Zo ja, zou zij het rechtszekerheidsbeginsel schenden.
Pensioenvoorziening
Eén van de spraakmakende begrotingsmaatregelen van vorig jaar betreft de afschaffing van de mogelijkheid om intern op de balans van de eigen vennootschap een pensioenvoorziening op te bouwen. Bovendien zouden bestaande interne pensioenvoorzieningen uiterlijk voor het eind van 2014 moeten worden afgestort aan een extern pensioenfonds of verzekeraar. Het niet afstorten voor 31/12/2014 zou tot gevolg hebben dat de interne pensioenvoorziening vrijvalt voor het resultaat, en er dus vennootschapbelasting over verschuldigd wordt. Blijkbaar wordt deze begrotingsmaatregel gematigd. (Voorlopig evenwel nog geen wet.) Het verbod op het verder intern opbouwen van pensioenvoorzieningen blijft wel behouden, maar de nu reeds opgebouwde voorzieningen dienen niet langer verplicht extern te worden afgestort. De huidige opbouw tot en met 31/12/2011 zou wel belast worden aan 1,75% of 0,6% over de jaren 2012 tot en met 2014.
Bron: Nieuwsbrief B&R, Brasschaat
Sterfhuisclausule, geen successierechten
Neem het voorbeeld van partners die gehuwd zijn onder een wettelijk stelsel (scheiding van goederen met een gemeenschap van aanwinsten). Een van de partners – stel de man – is ernstig ziek en men besluit het huwelijksstelsel te wijzigen. Bepaald wordt dat bij ontbinding van het huwelijk – om welke reden ook – het gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld aan de vrouw. De “sterfhuisclausule” luidt als volgt; “In geval van ontbinding van het huwelijk komt de volledige huwgemeenschap toe aan de vrouw of haar erfgenamen”. De man overlijdt korte tijd daarna waardoor de vrouw dus de volledige huwgemeenschap ontvangt.
Zijn over deze verkrijging successierechten verschuldigd. Ja volgens de belastingdienst. Zij doet daarvoor beroep op drie bepalingen uit het wetboek van successierechten:
– eerst op artikel 2 dat belast met successie de goederen die verkregen worden ingevolge wettelijke erfopvolging of contractuele erfstelling. Niet aan de orde zegt de Rechtbank. Een bepaling die bij ontbinding van de huwgemeenschap om welke reden ook – dus niet specifiek door overlijden – die gemeenschap toewijst aan een welbepaalde partner, is geen overeenkomst die gaat over goederen van een nalatenschap.
– De rechtbank gaat ook niet akkoord met de toepassing van artikel 5. Dat artikel belast met successie de toebedelingen onder de voorwaarde van overleven. Een sterfhuisclausule is evenwel van toepassing bij ontbinding van de huwgemeenschap om “gelijk welke reden” ook, bijvoorbeeld bij echtscheiding.
– Tot slot vangt de belastingdienst bot met artikel 7. Dat handelt over kosteloze beschikkingen, denk aan schenkingen in een periode van drie jaar voor het overlijden. Die worden immers vermoed zich nog in het vermogen te bevinden en worden alsnog belast met successie. Welnu, een sterfhuisclausule is geen schenking. Het burgerlijk wetboek zelf stelt dat de toebedeling van de huwgemeenschap niet mag worden beschouwd als schenking maar wel als een huwelijkse voorwaarde. Ook de laatste strohalm van de belastingdienst – simulatie – wordt van tafel geveegd. De rechtbank besluit uit dit alles dat er geen wettelijke basis bestaat voor de belastbaarheid van een sterfhuisclausule.
Bron: Nieuwsbrief B&R, Brasschaat
hits=564= / id=2015=