Het gaat hier om een inwoner van België die bij een eigen vennootschap pensioen heeft opgebouwd (een voorziening van ruim € 700.000). In 2004 heeft belanghebbende bijna het gehele banksaldo van de B.V., waar de pensioenvoorziening is opgebouwd, van ruim € 300.000 opgenomen. Pas in 2005 wordt hiervan een leningsovereenkomst opgemaakt.
De inspecteur vindt dat het pensioen door de opname in 2004 feitelijk is afgekocht en rekent de totale pensioenverplichting tot het belastbaar inkomen. Bovendien is 20% revisierente verschuldigd. Nadat eerder al rechtbank Breda de inspecteur in het gelijk heeft gesteld, volgt nu ook Hof ’s-Hertogenbosch. Volgens het Hof is niet bewezen dat de leningsovereenkomst al bestond ten tijde van het opnemen van het bedrag. Het Hof leidt hieruit af dat op dat moment niet het voornemen bestond om een leningsovereenkomst te sluiten. Op dat moment was de B.V. niet langer in staat om aan de pensioenverplichting te voldoen. De onttrekking moet volgens het Hof dan ook worden beschouwd als een gedeeltelijke afkoop, waardoor de gehele aanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking moet worden aangemerkt. Op basis van het belastingverdrag mag Nederland hier vervolgens over heffen.
hits=1= / id=1738=