Rechtbank Breda kwam weer in beeld bij de volgende procedure. Het huidige belastingverdrag met België bevat een tijdelijke regeling om de heffingsbevoegdheid te regelen over bepaalde oudedagsuitkeringen, zoals lijfrente-uitkeringen. Indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan en het totaal van de uitkeringen meer dan € 25.000 per jaar bedraagt, dan mag Nederland belasting heffen hierover. Voor de jaren 2006 tot en met 2010 is daarbij bepaald dat de heffing in Nederland ten hoogste 25% mag bedragen, de zogeheten aftopregeling.
In de procedure ging om het de volgende casus. Een in 1989 naar België geëmigreerde Nederlander ontving in 2006 twee lijfrente-uitkeringen van in totaal ruim € 56.000, waarvoor hij de premies eerder in Nederland in aftrek heeft gebracht. Volgens de inspecteur was hierover zo’n € 13.000 aan inkomstenbelasting verschuldigd. De inspecteur berekende dit bedrag door op de uitkeringen van € 56.000 de progressieve tarieven van toepassing te verklaren, waaronder het 42%- en deels het 52%-tarief. Gemiddeld genomen bleef de heffing daarbij onder de 25%. Volgens de belastingplichtige mocht echter bij de belastingheffing maximaal een tarief van 25% gerekend worden (en dus niet met de hogere progressieve tarieven), wat leidde tot een belastingheffing van ruim € 8.000.
De rechtbank is het echter eens met het standpunt van de inspecteur. Het genoemde percentage van 25% in de aftopregeling ziet op het gemiddelde tarief.
hits=2= / id=1804=