In december 2007 hebben wij in een artikel in dit magazine stilgestaan bij de mogelijkheden van de nieuw in de Nederlandse wetgeving geïntroduceerde vrijgestelde beleggingsinstelling (de vbi). Het betreft een regeling die het voor vennootschappen onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt om vrijgesteld te zijn van Nederlandse vennootschapsbelasting. De belangrijkste voorwaarden zijn, dat er sprake moet zijn van een vennootschap voor collectieve beleggingen met een (semi) open-end karakter.
Deze vennootschap moet de concurrentie aangaan met al langer bestaande vergelijkbare mogelijkheden in het buitenland. De Nederlandse regeling is vervolgens ruim opgezet, zodat er relatief eenvoudig toegang toe zou zijn. De regeling in haar huidige vorm maakt het ook voor directeuren-groot aandeelhouders (dga’s) van een ‘eigen’ vennootschap mogelijk om hiervan gebruik te maken, onder bijvoorbeeld de voorwaarde dat het niet gaat om individueel vermogensbeheer. Dit blijkt onder andere uit uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de vbi. Het ruime en flexibele karakter is één van de belangrijkste redenen waarom de vbi met enthousiasme is ontvangen.
In ons artikel van eind vorig jaar hebben wij de vbi vergeleken met alternatieven op de Nederlandse Antillen en in België. Uit die vergelijking werd onder andere duidelijk dat er nog een aantal vragen bestaan ten aanzien van de gebruikmaking van de vbi door Nederbelgen. Voorbeelden van deze vragen zijn het toepasselijk tarief voor de belastingheffing in privé (geen heffing, 15% of zelfs 25% belastingheffing) en de vraag hoe precies het criterium van de meerdere aandeelhouders moet worden ingevuld. De conclusie die wat ons betreft kon worden getrokken was, dat de vbi zeker de potentie leek te hebben om een serieuze concurrent te worden van bestaande Belgische en Antilliaanse alternatieven. Of de belofte van de vbi ook waargemaakt zal kunnen worden, hangt dan af van de invulling van een aantal openstaande vragen.
Meer duidelijkheid
Op enkele vragen is zeer recent meer duidelijkheid gekomen. De Staatssecretaris van Financiën heeft op 10 maart 2008 een besluit uitgegeven waarin op een aantal openstaande vragen is ingegaan. Het belangrijkste punt dat in dit besluit wordt behandeld is de verplichting om meerdere aandeelhouders te hebben. Zoals wij in ons vorige artikel over de vbi hebben toegelicht, is één van de vereisten voor het vbi-regime dat er sprake moet zijn van meerdere aandeelhouders. Wij hebben daar eveneens toegelicht dat de verhouding in het aandelenbelang in beginsel niet relevant is: een verhouding 99% versus 1% is in de parlementaire behandeling in 2007 als ‘in beginsel acceptabel’ aangemerkt. Op deze uitspraak lijkt de Staatssecretaris nu enkele maanden later alweer terug te komen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn besluit van 10 maart jongstleden een veel stringentere uitleg gegeven aan de wettekst dan de standpunten die eerder bij de totstandkoming van de wet leken te zijn ingenomen. Hoewel de bewoording van het besluit naar onze mening geen absolute duidelijkheid geeft, lijkt het de bedoeling om de vbi zoveel mogelijk te ontmoedigen voor dga’s. Daarbij zal met name worden gekeken naar situaties, waarbij een klein percentage van de aandelen in bezit zullen komen van (naaste) familieleden van de dga. Voor die situaties geeft de Staatsecretaris aan dat niet snel goedkeuring voor de toepassing van het vbi-regime zal worden afgegeven.
Dit is te betreuren om diverse redenen. In de eerste plaats levert het gebruikmaken van een vbi door een dga de Nederlandse staat geld en werkgelegenheid op, bijvoorbeeld door de vestiging van de vennootschappen in Nederland en door de afgeleide diensten die nodig zijn voor het opzetten en instandhouden van de vbi.
Alternatieven
Een andere reden waarom deze stap van de Staatssecretaris te betreuren valt, is het feit dat er zowel in België als op de Nederlandse Antillen al beproefde en legitieme methoden bestaan om eenzelfde resultaat te bereiken. In België bestaat er fiscaal vriendelijke wetgeving voor vermogenswinsten van een vennootschap, evenals een bijkomende fictieve aftrek over het eigen vermogen, de notionele interestaftrek. Deze twee regelingen samen kunnen resulteren in een zeer beperkte heffing over beleggingsinkomsten in een vennootschap. Op de Nederlandse Antillen bestaan er binnen de huidige wetgeving mogelijkheden om gebruik te maken van onbelaste Antilliaanse vennootschappen, in combinatie met een lokale deelnemingsvrijstelling van 95% van de inkomsten. Deze regeling resulteert in een effectieve heffing van omstreeks 1,7%. Op dit moment is er op de Antillen een wetsvoorstel in behandeling die de deelnemingsvrijstelling zal verhogen van 95% naar 100%. De voorwaarden voor de Antilliaanse deelnemingsvrijstelling worden daarbij overigens wel stringenter. Onder bepaalde voorwaarden wordt het dan zelfs mogelijk om deze Antilliaanse belasting van 1,7% terug te brengen naar nul. Zowel België als de Nederlandse Antillen zijn op dit moment dan ook aantrekkelijke en relatief eenvoudig toepasbare alternatieven voor dga’s met een vennootschap waarin zich overtollige liquiditeiten bevinden.
Het besluit van de Staatsecretaris lijkt de mogelijkheden voor een Nederlandse alternatief voor beleggingsvennootschappen te beperken. De concurrentie met landen als België en de Nederlandse Antillen wordt dan voor een belangrijk deel niet aangegaan. Aangezien de wegen naar de België en de Nederlandse Antillen alternatieven bekend, beproefd en legitiem zijn, zal Nederland ook minder snel de eerste keuze worden voor beleggingsvennootschappen. Wat overigens voor u de meest interessante mogelijkheid is, blijft natuurlijk sterk afhankelijk van uw persoonlijke situatie en uw wensen en voorkeuren. Desalniettemin lijkt de conclusie daarbij te zijn dat, door het recente besluit van de Staatssecretaris over de vbi, Nederland de boot zal gaan missen. Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen!
hits=0= / id=1584=