Een verplichte groepsverzekering gesloten door de werkgever ter financiering van een aanvullend pensioen dat wordt betaald bij het bereiken van een bepaalde leeftijd door de aangeslotene, beoogt in een aanvullend inkomen te voorzien. Zelfs al worden de bijdragen gedeeltelijk betaald door de werkgever en niet op het loon ingehouden, zijn ze een voordeel dat de werknemer uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst verkrijgt en maken zij deel uit van zijn inkomen uit arbeid. In de mate dat zij opgebouwd zijn met bijdragen betaald tijdens het huwelijk, zijn de prestaties van een dergelijke verzekering aanwinsten die krachtens artikel 1498, oud, Burgerlijk Wetboek gemeenschappelijk zijn. De omstandigheid dat de groepsverzekering voor een aanvullend pensioen werd aangegaan vóór het huwelijk en het aanvullend pensioen pas na het huwelijk wordt uitgekeerd, doet hieraan geen afbreuk (Cass. 30 november 2012). Deze uitspraak is belangrijk, omdat ze aansluit bij de stelling van het Grondwettelijk Hof (arrest nr.136/2011 van 27 juli 2011), omdat ze transponeerbaar is op het huidig wettelijk stelsel, en vooral omdat ze duidelijk aangeeft dat tijdens het huwelijk met gemeenschapsgeld aangelegde aanvullende pensioenvoorzieningen aanwinsten zijn en derhalve gemeenschappelijke goederen zijn.hits=9= / id=1463=