In het Belgisch fiscaal recht geldt het legaliteitsbeginsel, dit is het beginsel dat geen belasting kan worden geheven dan door een wet of een decreet. Dit systeem geeft de belastingplichtige de mogelijkheid om belastingen te ontwijken, met name door ervoor te zorgen dat hij buiten het toepassingsgebied van de wetsbepalingen blijft. Om misbruiken in dit verband beter te kunnen bestrijden bevat het ontwerp van programmawet, in tweede lezing goedgekeurd door de Regering, een verstrenging van de “antirechtsmisbruikbepaling” (art. 344, §1 WIB 1992). De fiscale administratie kan door vermoedens of andere bewijsmiddelen aantonen dat er sprake is van fiscaal misbruik. Er is onder meer sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige, middels de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen, een verrichting tot stand brengt waarbij hij zichzelf, in strijd met de doelstellingen van een bepaling van het Wetboek Inkomstenbelastingen of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. De belastingplichtige mag dan het tegenbewijs leveren, met name dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van inkomstenbelastingen. Slaagt hij niet in dat bewijs, dan wordt hij belast alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. Belangrijk is dat deze antirechtsmisbruikbepaling, anders dan vroeger het geval was, ook van overeenkomstige toepassing zal zijn in het Wetboek Registratierechten (art. 18, §2) en in het Wetboek Successierechten (art. 106). Het ontwerp van wet bepaalt alleszins dat de nieuwe antimisbruikbepaling slechts van toepassing zal zijn op verrichtingen die na de inwerkingtreding van de nieuwe programmawet zullen worden gedaan.
hits=5= / id=1869=